Staatssecretaris Rechtsbescherming, Teun Struycken, schetst in een brief aan de Tweede Kamer de hoofdlijnen van het wetsvoorstel dat de rechtsbescherming in de jeugdbescherming moet versterken, in lijn met het regeerprogramma. Hierbij wordt, onder andere, ingezet op structurele gratis rechtsbijstand voor ouders, het voorkomen van uithuisplaatsing en het bevorderen van terugplaatsing van kinderen in het eigen gezin. In totaal is structureel een budget beschikbaar dat oploopt tot € 21,4 miljoen per jaar vanaf 2027.
Staatssecretaris Teun Struycken: “Ieder kind heeft het recht veilig thuis op te kunnen groeien en zich te ontwikkelen. Maar soms is de veiligheid van een kind in het geding. Als de rechter bijvoorbeeld een uithuisplaatsing of onder toezichtstelling oplegt, dan is dat zeer ingrijpend voor ouders en kinderen. Dat raakt aan het recht op gezinsleven. Zo’n maatregel mag dus alleen een uiterst middel zijn en vraagt om grote zorgvuldigheid. Ouders en kinderen moeten daarbij altijd beschermd zijn en op het recht kunnen terugvallen. Zij moeten beter gehoord, gezien en ondersteund worden als zij te maken krijgen met een kinderbeschermingsmaatregel.”
Gratis rechtsbijstand
In het wetsvoorstel wordt vastgelegd dat ouders recht hebben op gratis rechtsbijstand als ze te maken krijgen met een eerste gedwongen uithuisplaatsing van hun kind of beëindiging van hun gezag als ouder. Met ondersteuning van een advocaat hebben ouders een meer gelijkwaardige positie ten opzichte van de Raad voor de Kinderbescherming of een jeugdbeschermer van een gecertificeerde instelling, voor, tijdens en na de zitting bij de kinderrechter. Ze worden beter gehoord, geïnformeerd en weten beter wat hen te wachten staat. De huidige pilot gratis rechtsbijstand wordt verlengd totdat een structurele regeling van kracht is. De inzet is deze gratis rechtsbijstand uit te breiden naar de zogenoemde verlengingsprocedures waarbij de rechter beoordeelt of de bestaande maatregel al dan niet verlengd moet worden.
Bevorderen terugplaatsing
Bij een uithuisplaatsing is het primaire doel het kind te beschermen. Daarna is het van belang dat ouders zo snel mogelijk weer de zorg voor hun kind kunnen overnemen. Dit uitgangspunt van ‘werken aan terugplaatsing’ wordt in de wet vastgelegd. Hiervoor is het groot belang dat er tijdens de uithuisplaatsing contact is tussen ouder en kind. Een omgangsplan wordt dan ook een verplicht onderdeel in de wet. Binnen 6 weken na uithuisplaatsing moet de jeugdbeschermingsorganisatie samen met de ouder(s) een plan hiervoor opstellen. Daarbij moet ook worden onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor contact tussen het kind en eventuele broers of zussen. In het wetsvoorstel wordt ook opgenomen dat broers en zussen zoveel mogelijk samen geplaatst worden.
Opvoedperspectief
Om zicht te houden op terugkeer naar het eigen gezin is het van belang dat bij het eerste verzoek tot uithuisplaatsing helderheid is over de vraag waar het kind in de nabije toekomst wordt opgevoed. Een zogenoemd opvoedperspectief. In het wetsvoorstel zal de beslissing hierover expliciet bij de kinderrechter worden neergelegd. Ook als er sprake is van verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Zo kan de kinderrechter bijsturen als blijkt dat de mogelijkheden voor terugplaatsing nog onvoldoende zijn onderzocht.
Voorkomen van uithuisplaatsing
Beslissingen over uithuisplaatsing hebben een grote impact op het recht van kinderen én ouders op een gezinsleven. Ook laat de huidige praktijk zien dat een uithuisplaatsing niet altijd leidt tot verbetering voor het kind. Dat vraagt om zorgvuldig onderzoek of uithuisplaatsing het beste middel is om de veiligheid van het kind te beschermen of dat er een minder ingrijpende manieren zijn om het kind te beschermen. Het zogenoemde subsidiariteitsbeginsel. In de wet zal het subsidiariteitsbeginsel worden toegevoegd aan de rechtsgronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Met als doel dat deze maatregelen alleen worden ingezet als uiterste middel.
Na consultatie van het wetsvoorstel zal het worden voorgelegd aan de Raad van State voor advies, waarna het in 2025 wordt ingediend bij de Tweede Kamer.